|
WAAROM
Waarom altijd weer die vragen, waarom telkens dat verdriet. Waarom niet wat meer vertrouwen, ben ik dezelfde niet? Ben ik het niet die voor jou hing aan het kruis van golgotha.
Ben ik het niet die woordeloos ging, naar die plaats van jouw gena? Ik trok je uit de duisternis en nam je teder in mijn armen. Ik liet je zien hoe groot mijn liefde is, jouw koude hart mocht ik verwarmen.
Ik liet je ervaren mijn trouw zo groot, niet een dag liet ik jouw alleen. Ik redde je uit elke nood, jouw tranen droogde ik een voor een. En toch vraag jij mij telkens weer, mijn trouw en mijn liefde aan jou te bewijzen.
Maar ik wil dat jij keer op keer, mij zonder vragen leert te prijzen. Dat je weet al is de nood groot, ik toch altijd groter ben. Dat ik je lief had tot in de dood en dat ik jou van binnen en buiten ken.
Ik wil jou altijd weer vergeven als er iets is misgegaan. Maar leer dan ook om verder te leven en niet telkens weer stil te blijven staan. Ik wierp jouw zonden in een diepe zee: Ik gedenk ze niet meerī.
En vaak breng je ook nog die van andere mensen die ik ze allang heb vergeven. Terwijl er nog zoveel dingen zijn te wensen voor jou, in je eigen leven. Richt je ogen op mij en laat me regeren in jouw leven van dag tot dag.
Blijf heel dicht bij mij, dan kan ik je leren het goede, maar ook wat niet mag. Dan kan ik mijn liefde door jou heen laten stromen en zie je andermans fouten niet meer.
Dan breng je ze mee om samen te komen en om in eenheid te aanbidden, Mij, je heer. Dan zal de wereld zien dat ik waarlijk leef, omdat ze in jou mijn liefde bemerken.
Dan mag jij ze vertellen dat ik vrede geef en ik zal door jou heen, machtig werken. |